Overveen

Aan de Westelijke Randweg 1 in Overveen, gemeente Bloemendaal, hebben wij plannen om jongerenhuisvesting te realiseren volgens het 1828-concept: betaalbare (sociale huur!) woningen voor jongeren tussen de 18 en 28 jaar in een woongebouw met gedeelde voorzieningen. 

De nood is hoog, al 4.000 jongeren schreven zich in voor deze vestiging.
Hoge nood én een gedegen plan, … 1 plus 1 is 2, zou je zeggen, maar niets is minder waar. Er zijn partijen in de gemeenteraad van Bloemendaal, Groen Links voorop, die telkens weer met argumenten tegen komen. Ze zetten niet alles op alles om plannen die de woningnood helpen oplossen mogelijk te maken, maar zoeken continu redenen om hun verzet te onderbouwen. Argumenten die feitelijk onjuist zijn. Daarom hieronder de feiten op een rij. De 4.000 jongeren hebben de afgelopen tijd hun stem laten horen. Voor deze jongeren is het nu of nooit. Op 17 december neemt de gemeenteraad van Bloemendaal een besluit. Krijgen jongeren perspectief of worden ze opnieuw in de (Bloemendaalse) kou gezet?

Facts first

Hieronder kun je per onderdeel bekijken welke argumenten er worden gegeven en wat nu eigenlijk de feiten zijn.
Veiligheid transformatorstation
  • De veiligheid van de toekomstige bewoners is niet in het geding. Dat blijkt uit de onderzoeken van Peutz en DNV GL en het akkoord van genoemde verantwoordelijke instanties. Bewijs voor het tegendeel is er niet.
  • Door een inspreker werd een aantal ongevallen bij transformatorstations genoemd. Deze transformatorstations zijn echter niet identiek aan ‘ons’ transformatorstation; het is appels met peren vergelijken. Als voorbeeld werd het transformatorstation in Langerak genoemd, waar sprake was van 30.000 liter brandende olie. Het transformatorstation aan de Westelijke Randweg is veel kleiner en er is geen sprake van een dergelijke hoeveelheid olie.
  • Hoewel Groen Links beseft dat deskundigen de situatie veilig vinden, weet zij toch beter: VNG-richtafstanden zijn er immers niets voor niets. Deze benadering staat echter haaks op de jurisprudentie en is juridische wartaal. De stelling dat er toch een kleine kans op een incident is met mogelijk grote gevolgen, is zonder nadere motivering (die geheel ontbreekt; er is geen contra-expertise) een lege huls.
  • De betekenis van de VNG-richtafstanden wordt onjuist begrepen, en misschien wel misbruikt tegen beter weten in. Het gaat hier om indicatieve normen; aanbevelingen om richting te geven aan de invulling van het begrip “goede ruimtelijke ordening”. Deze richtafstanden moeten gemotiveerd (en dus niet blindelings) worden toegepast. Tegelijkertijd is het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State : “(…) dat de richtafstanden in de VNG-brochure indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening en dat daarvan, mits voldoende onderbouwd, kan worden afgeweken”. Zie hiertoe o.a. ABRvS 22 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV7232, ABRvS 8 oktober 2014 , ECLI:NL:RVS:2014:3604, ABRvS 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:766, ABRvS 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2146en en vooral ook rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:2236).
  • De vraag is dus niet of van VNG-richtafstanden mag worden afgeweken, maar of deugdelijk is onderzocht en onderbouwd dat ondanks een afwijking van de VNG-richtafstanden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Bureau Peutz heeft uitvoerig onderzoek uitgevoerd naar de veiligheid. In deze onderzoeken heeft Peutz alle aspecten van het gevaar vanwege het transformatorstation richting de beoogde woningbouwontwikkeling beoordeeld. In dit veiligheidsonderzoek concludeert Peutz dat de woningbouwontwikkeling veilig is op deze locatie (veiligheidsnotitie Peutz d.d. 25 november 2020).
  • VNG-richtafstanden betreffen naar hun aard een conservatieve benaderingswijze. Ieder transformatorstation met een vermogen van 100 tot 200 MVA, ongeacht de opstellingswijze, zou aan deze richtafstand moeten voldoen. Dat is in veel gevallen echter niet aan de orde. Gemotiveerd afwijken is mogelijk en dat wordt ook onderbouwd in de veiligheidsnotitie.
  • De veiligheidsnotitie van Peutz is besproken met alle betrokken instanties (ODIJ, GGD Kennemerland, brandweer en Liander) en aangepast op basis van hun op- en aanmerkingen. Dat is de basis voor hun goedkeuring. Deze goedkeuringen staan zwart op wit en zijn op 4 december 2020 door het college met de gemeenteraad gedeeld.
  • Stichting Randbelang doet een beroep op een contra-expertise van prof. dr. B.J.M. Ale, waaruit volgens hen blijkt dat het Veiligheidsonderzoek van Peutz niet toereikend is om af te wijken van de VNG-brochure. Dit memo vormt daarop onze reactie.
Uitbreidingsmogelijkheden Liander
  • De stelling dat uitbreiding van het trafostation vanwege de toekomstige energiebehoefte op het spel staat, mist feitelijke grondslag: Liander is akkoord en heeft bevestigd dat ook met deze woonbebouwing er geen belemmeringen zijn voor uitbreiding.
  • Het terrein aan de Westelijke Randweg 1 is in eerste instantie aangeboden aan Liander. Die heeft afgezien van de optie om het perceel in z’n geheel te verwerven ten behoeve van uitbreiding. In plaats daarvan is een strook aangekocht. Daarmee beschikt zij over voldoende oppervlakte om de geprognosticeerde groei te accommoderen. Overigens valt op termijn ook het terrein van de zoutloods vrij, mocht er in de verdere toekomst behoefte ontstaan aan extra uitbreidingsruimte.
Geluid, trillingen en luchtkwaliteit
  • Sommige partijen merken op dat vanwege de ligging tussen het spoor en de weg sprake zal zijn van relatief veel fijnstof en geluid. Tegelijkertijd wordt echter erkend dat geen sprake is van een overschrijding van de wettelijke normen. Wij tasten daarom in het duister wat met deze opmerking wordt bedoeld. Gelden in de gemeente Bloemendaal volgens hen eigen grenswaarden? Zou de gemeenteraad niet eerst in het kader van een bestemmingsplanprocedure de toelichting en de onderzoeken van onafhankelijke deskundigen moeten afwachten alvorens (niet onderbouwde) standpunten in te nemen? Verwijzen naar adviezen van GGD of ODIJ die gebaseerd zijn op algemene aannames en die dateren van voor het verrichte onderzoek, is geen onderbouwd standpunt.
  • Voor het aspect fijnstof is geen uitgebreid onderzoek nodig, omdat op voorhand duidelijk is dat de ontwikkeling zelf geen relevante bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en verder ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke normen. Dit blijkt uit de NSL-monitoringstool. Ter plaatse van een meetpunt direct naast de Westelijke Randweg, op korte afstand van het plangebied, is in 2020 sprake van een concentratie van 10,9 μg/m3 voor PM2,5, 19,2 μg/m3 voor PM10 en 20,4 μg/m3 voor NO2. Deze waarden zijn ruimschoots onder de wettelijke grenswaarden van 20, 40 en 40 μg/m3 voor respectievelijk PM2,5, PM10 en NO2 gelegen. Er wordt dus ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden voldaan. In de toekomst zal de luchtkwaliteit bovendien nog verder verbeteren, waarmee geen sprake zal zijn van een onacceptabele situatie wat betreft luchtkwaliteit.
  • Wat betreft luchtkwaliteit is verder van belang dat het aantal woningen dat zich hier binnen 50 meter afstand (dit betreft geen VNG-richtafstand!) van de weg bevindt, zeer beperkt is. Ook zal geen sprake zijn van kwetsbare groepen. Gelet hierop en vooral het feit dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan, is sprake van een aanvaardbare woon- en leefsituatie. De GGD raadt doorgaans aan om binnen 50 meter van een drukke weg bij voorkeur geen nieuwe gevoelige bestemmingen te realiseren. Er wordt namelijk gesteld dat het langdurig verblijven nabij een drukke weg tot gezondheidsrisico’s leidt, vooral voor kwetsbare groepen (kinderen, ouderen en zieken). Het aantal woningen dat zich binnen 50 meter afstand bevindt is echter zeer beperkt. Daarbij zal ook geen sprake zijn van kwetsbare groepen. Gelet hierop en het feit dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan, is sprake van een aanvaardbare woon- en leefsituatie. Recent zijn binnen 50 meter van de N208 diverse andere woonfuncties gerealiseerd. Dit kan omdat het wettelijk is toegestaan.
  • Ten aanzien van geluid heeft Peutz geconcludeerd dat de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai en het transformatorstation ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen ten hoogste 61 dB (A) bedraagt. Hierbij is geen sprake van een geluidbelasting die de maximale ontheffingswaarde voor de bronnen weg- respectievelijk railverkeerslawaai (63 en 68 dB) overschrijdt. Hier is sprake van een stedelijke locatie waar een relatief hoge geluidbelasting niet ongebruikelijk is. Wat betreft het akoestisch binnenniveau zal worden voldaan aan de nieuwbouweisen conform het Bouwbesluit 2012, waarmee geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare geluidbelasting. Er zijn veel locaties in Nederland met een dergelijke geluidbelasting waar wordt gewoond.
  • Beweerd wordt dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte rekening is gehouden met geluidschermen rondom het spoor. Er bevinden zich direct naast het plangebied inderdaad geen geluidschermen, maar op grotere afstand van het plan zijn wel degelijk schermen gesitueerd. Deskundigen weten dat, zoals vereist, het spoor in een akoestisch onderzoek voor een grotere lengte wordt gemodelleerd dan enkel direct naast het plangebied. In het akoestisch onderzoek wordt niet beweerd dat de geluidschermen direct naast het plan zijn gesitueerd. In de bijlagen behorend bij het akoestisch onderzoek is de ligging van de geluidschermen duidelijk weergeven.
  • De stelling dat Peutz in hun onderzoeken cijfers hanteert die niet onderbouwd zijn en dat de verkeersprognoses ook niet kloppen, is gebaseerd op de constatering dat de actuele tellingscijfers van de provincie uit 2019 lager zijn dan wat in het akoestisch onderzoek wordt gehanteerd. Deskundigen weten dat in akoestisch onderzoek het 10e jaar na de realisatie van het plan als maatgevend jaar behoort te worden aangehouden. Peutz heeft daarom 2030 als maatgevend jaar gehanteerd en daarvoor de verkeerscijfers van gemeente Haarlem en provincie Noord-Holland verkregen. Aldus is rekening gehouden met de volgens het bevoegde gezag toekomstige ontwikkelingen van het wegennet. Dat kan ook inhouden dat sprake is van lagere verkeersintensiteiten dan in de huidige situatie; het is immers een prognose. De bewering dat gebruik is gemaakt van foutieve cijfers is aldus incorrect.
  • Daarnaast wordt door sommige partijen het onderzoek naar de geluidhinder als gevolg van de trafo’s betwist, nu niet voldoende zou zijn onderbouwd dat de maximale ontheffingswaarde niet zal worden overschreden. Hierbij zou niet duidelijk zijn waarom dit “waarschijnlijk” niet het geval zou zijn. Ook zou zijn niet zijn ingegaan op extra geluid vanwege de mogelijke uitbreiding van het trafostation in de toekomst. Ook deze kritiek mist feitelijke grondslag. Daarnaast is een ‘maximale ontheffingswaarde’ hier helemaal niet aan de orde. Het transformatorstation valt onder het Activiteitenbesluit en dat kent geen maximale ontheffingswaarde, maar waar nodig maatwerkvoorschriften. Daarop gaan wij hieronder in.
  • Peutz is in het onderzoek naar het transformatorstation ook ingegaan op de mogelijke uitbreiding van Liander en Liander heeft hieraan medewerking verleend. Uit akoestisch onderzoek volgt dat de grenswaarde voor de (maatgevende) nachtperiode ter plaatse van de woningbouw met maximaal 8 dB zal worden overschreden. Door de oriëntatie van de beoogde woningen wordt in het ontwerp al rekening gehouden met het geluid ten gevolge van het transformatorstation. Het aantal woningen waar de grenswaarde voor de nachtperiode wordt overschreden is daardoor al beperkt. Zodra dit aan de orde is, kunnen op grond van het Activiteitenbesluit nog maatwerkvoorschriften worden opgesteld, gecombineerd met hogere grenswaarden. Hogere grenswaarden kunnen (gemotiveerd) worden toegestaan, mits de binnenwaarde in de betreffende woning (binnen geluidgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten) beperkt blijft tot maximaal 35 dB(A) etmaalwaarde. Dit wordt in voorliggende situatie zeker gesteld.
  • Tenslotte, in het akoestisch onderzoek is op basis van de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’ rekening gehouden met de uitbreiding van Liander. Dit is zoals het moet en zoals overal in Nederland geschiedt. Uitgangspunt is de zogenaamde ‘representatieve bedrijfssituatie’, waarbij de door Liander opgegeven maximale belasting is gebruikt. Dit is minder dan het totaal opgestelde vermogen, maar dat vermogen wordt nooit gebruikt, omdat altijd 1 trafo is uitgeschakeld ter voorkoming van overbelasting. Peutz behoefde volgens de regels geen rekening te houden met een dergelijke fictieve situatie.
  • Daarnaast is ook onderzoek gedaan naar trillingen als gevolg van de nabijgelegen spoorweg. Om de trillingniveaus te bepalen zijn hiertoe metingen verricht. De trillingniveaus zijn vervolgens getoetst aan de grenswaarden voor nieuwe situaties uit Richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR Richtlijn B). Uit het onderzoek volgt dat aan de streefwaarden uit de voornoemde richtlijn wordt voldaan. Hiermee is voor wat betreft trillingen sprake van een goede ruimtelijke ordening.
  • Stichting Randbelang doet een beroep op een contra-expertise van prof. dr. B.J.M. Ale, waaruit volgens hen blijkt dat het Veiligheidsonderzoek van Peutz niet toereikend is om af te wijken van de VNG-brochure. Dit memo vormt daarop onze reactie.
Bestuursopdracht en (financiële afspreken) sociaal concept
  • Tijdens de commissievergadering van 1 december werd door diverse partijen opgeworpen dat niet zou zijn voldaan aan de bestuursopdracht van 31 januari 2019 en het ten dien aanzien aangenomen amendement. Geen enkele partij heeft echter geconcretiseerd welk onderdeel dan niet zou zijn nagekomen. Dat verbaast ons ook niet. Er is namelijk voldaan aan de bestuursopdracht.
  • De bestuursopdracht houdt in de kern in dat onderzoek en voorstellen worden gedaan, dat een participatietraject wordt doorlopen, dat een stedenbouwkundig plan wordt opgesteld en dat een anterieure overeenkomst wordt gesloten. De bestuursopdracht verplicht niet om te komen tot een bepaalde (gewenste) uitkomst, zoals een specifiek gebouw met een beperkt aantal bouwlagen. Wij dagen een ieder uit aan te tonen waarin wij in dit kader tekort zijn geschoten.
  • De afgelopen periode is uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een woningbouwprogramma met tenminste 33% sociale woningen te realiseren. Daarbij is rekening gehouden met vigerend beleid, de uitbreidingsmogelijkheden voor Liander, (ruimtelijke) inpassing en milieuaspecten, (sociale) veiligheid en de verkeerssituatie. De onderzoeken zijn uitgevoerd en beschikbaar en liggen ten grondslag aan het stedenbouwkundig plan.
  • Het sociaal concept is volgens GroenLinks “not proven”. Dat is een merkwaardige kreet uit de mond van een progressieve partij en bovenal volstrekte lariekoek. Wat is dan niet bewezen? We ontwikkelen voor eigen rekening en risico 109 appartementen waarvan 104 sociale huurwoningen. Wij voldoen ruimschoots aan de verplichtingen van de Verordening sociale woningbouw Bloemendaal 2019 om als marktpartij het verplichte sociale deel te mogen ontwikkelen/verhuren. De afspraken hiertoe zijn contractueel vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een overeenkomst, waarmee wordt voldaan aan de verplichte nadere overeenkomst op grond van de Verordening. Van belang is:
    • andere corporaties hebben bevestigd niet bereid te zijn het sociale deel te verhuren;
    • wij realiseren aanzienlijk meer sociale woningen dan de op grond van de verordening minimaal verplichte 33% (104 i.p.v. 37);
    • wij ontvangen geen subsidie uit het vereveningsfonds maar desondanks committeren we ons voor het verplichte sociale deel aan een uitpondingsverbod van 50 jaar;
    • in de nadere overeenkomst wordt een boetebeding overeengekomen als wij niet het minimale aantal sociale woningen verhuren.
Participatie
  • Ter uitvoering van de bestuursopdracht is een zorgvuldig participatietraject doorlopen, waarbij De Wijde Blik als bemiddelende partij is opgetreden. Alle punten die zijn ingebracht door de deelnemers zijn serieus onderzocht en hebben geleid tot meerdere scenario’s waaruit de deelnemers konden kiezen. Elke processtap is zorgvuldig gedocumenteerd en voor een ieder in te zien op de projectwebsite. Tevens is het geheel samengevat in een verslag. Wat is er dan – zoals onder meer GroenLinks stelt – niet goed gegaan in het participatietraject? Dat niet aan alle wensen van de bewoners van het Kennemerpark is tegemoet gekomen? Ook hier valt het op dat de kritiek niet wordt geconcretiseerd. Wij wijzen erop dat er ter voorbereiding op het stedenbouwkundig plan meerdere inspraakavonden en participatiemogelijkheden zijn geweest. Suggesties vanuit omwonenden, bijvoorbeeld over een aandeel jongere statushouders, de oriëntatie van de ramen zijn door omwonenden aangedragen en met omwonenden op een open manier in het proces besproken. Vooruitlopend op het ontwerpbestemmingsplan zijn alle verrichte onderzoeken reeds gedeeld op de participatiewebsite. De beoordeling van het bestemmingsplan moet echter nog plaatsvinden.
Mogelijkheden postzegelbestemmingsplan en coördinatie
  • In de commissievergadering klonk ook de kritiek dat sprake was postzegelplanologie en dat de koninklijke weg gevolgd zou moeten worden. Opnieuw is het ons niet duidelijk wat dit bezwaar inhoudt. Wat is nu het bezwaar tegen een postzegelbestemmingsplan?
  • Een postzegelbestemmingsplan is een volkomen normaal planologisch instrument, ook in Bloemendaal, en betekent niets anders dan een bestemmingsplan voor een specifieke, beperkte locatie in plaats van een bestemmingsplan met diverse bestemmingen in een groter plangebied. Wat betreft de inhoudelijke eisen en de procedure is er geen enkel verschil met welk ander bestemmingsplan dan ook. Ook hier zal eerst een ontwerpbestemmingsplan opgesteld worden, waartegen een ieder zienswijzen kan indienen en waartegen beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State. Waarom zijn sommige partijen bang voor een bestemmingsplanprocedure? Bestaat de angst hieruit dat tijdens de procedure misschien wel blijkt dat er helemaal geen ruimtelijke beletselen zijn?
  • Het is ons ook een raadsel wat wordt bedoeld met de koninklijke weg volgen. Wordt gedoeld op de bestemmingsplanprocedure? Dan is er geen bezwaar, want die wordt gewoon gevolgd. Als de kritiek in dit verband is gericht op de coördinatieprocedure, dan mogen wij inmiddels hopen dat duidelijk is dat toepassing van deze regeling slechts inhoudt dat besluiten gezamenlijk worden voorbereid en wel volgens de procedure die geldt voor het bestemmingsplan. Wettelijk criterium voor toepassing van de coördinatieregeling is of de gemeenteraad toepassing van de coördinatieregeling in verband met de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wenselijk acht. De door de Stichting Randbelangen gestelde eis van urgentie is geen wettelijk vereiste, maar een mogelijk argument waarom de raad coördinatie wenselijk kan achten.
  • Zie glashelder Afdeling bestuursrechtspraak 10 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1140):

    “De raad heeft verklaard dat voor coördinatie is gekozen om het besluitvormingsproces over het B&Y terrein gestroomlijnder te laten verlopen en niet allerlei procedures naast elkaar te hebben over hetzelfde bouwplan. Verder heeft de raad op 25 oktober 2016 een nieuw ruimtelijk kader voor de herinrichting van het B&Y terrein vastgesteld, waarin onder meer het uitgangspunt is geformuleerd dat het bestemmingsplan de bouw van 25 appartementen dan wel grondgebonden woningen in meerdere volumes moet bieden. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

    Voor zover [appellant sub 1] en Paviljoen de Walvis en anderen stellen dat door toepassing van de coördinatieregeling de processuele mogelijkheden worden ingeperkt, overweegt de Afdeling dat het gelijk op laten lopen van procedures en daarmee samenhangende rechtsbescherming een keuze is die voortvloeit uit de wet. Deze keuze brengt niet mee dat partijen bepaalde kwesties niet aan de bestuursrechter kunnen voorleggen. Bovendien voorziet de coördinatieprocedure gelet op artikel 3.31, derde lid, aanhef en onder d, van de Wro, voor een ieder in de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen.”

  • De coördinatieregeling verandert dus niets aan de rechtsbescherming of de positie van omwonenden en niets aan de inhoudelijke eisen. Het enige verschil is dat de omgevingsvergunningen niet in een aparte procedure worden beoordeeld. Dat neemt niet weg dat in de gezamenlijke zienswijze- en beroepsprocedure bezwaren kunnen worden geuit tegen deze vergunningen. Iedereen heeft baat bij coördinatie en het bespaart de gemeente jaren aan procedures (en dus kosten). Het is jammer dat geen enkele criticaster weet duidelijk te maken wat hier nu echt het probleem is. Het heeft er alle schijn van dat het een oneigenlijk bezwaar is.
Parkeren
  • Deskundigenbureau Goudappel Coffeng heeft de parkeerbehoefte voor de beoogde ontwikkeling berekend. Hierbij is – conform de beleidsnotitie parkeren van de gemeente Bloemendaal – terecht uitgegaan van de uitgangspunten voor “sterk stedelijk gebied”. In de beleidsnotitie wordt Overveen immers aangemerkt als “sterk stedelijk gebied”. Aangezien de CROW normen zoals opgenomen in de beleidsnotitie niet direct aansluiten op het beoogde concept, is zoals bij zoveel projecten in Nederland door Goudappel Coffeng onderzocht wat de parkeerbehoefte is gelet op de specifieke invulling van het project. Hierbij is gekeken naar de parkeervraag binnen de leeftijdscategorie 18-23, 23-28 en 28-33. Anders dan bijvoorbeeld in de brief van dhr. Catau aangegeven, wordt aldus niet naar de parkeervraag van studenten gekeken, maar is juist naar de algemene parkeervraag gekeken binnen een bepaalde groep. Er bestaan dan ook geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het onderzoek van Goudappel Coffeng op onjuiste gegevens is gebaseerd of onvolledig zou zijn.
Inpassing gebouw en instandhouding bomen
  • Daarnaast wordt aangevoerd dat de bomen gelet op de omvang van het gebouw óf zo fors gesnoeid moeten worden dat zij dat niet overleven óf met redelijke overlevingskans beperkt gesnoeid worden, maar schuren tegen de zuidgevel. Uit de Visual Tree Assessment komt naar voren dat de bestaande bomen ten behoeve van instandhouding gesnoeid moeten worden. Om ook op lange termijn voldoende groeiplaats te hebben voor bomen van de eerste orde (grootste soorten) is een radius van 7 meter aangehouden voor bestaande en nieuwe bomen. Met dit uitgangspunt ontstaat ruimte voor zowel de gewenste groenstructuur als voor het gewenste bouwprogramma.
  • Kijken we nauwkeurig naar het huidige ontwerp dan zijn er twee bomen die substantieel teruggesnoeid zullen moeten worden om ruimte te maken voor het gebouw. Eén van beiden heeft echte honingzwam aan de stamvoet. Echte honingzwam heeft de eigenschap wortel- en houtrot te veroorzaken waardoor er op den duur een verhoogd risico op windworp of stambreuk ontstaat. In dat geval gaat de discussie nog om één boom.
  • Verder wordt betoogd dat het plan te krap zou zijn voor het beschikbare stuk grond. De inpassing van het plan is beoordeeld door een stedenbouwkundige en door een stedenbouwkundige ingepast in het stedenbouwkundig plan. Hiermee staat voldoende vast dat ruimte bestaat voor inpassing van het complex. En er zijn zowel in de gemeente zelf als in de omgeving voldoende voorbeelden te vinden van vergelijkbare – vaak veel hogere en dichter bij de randweg gelegen – bebouwing.